Bij gelegenheid van tonsuur en lagere wijdingen van 19 april 1981 te Zaitzkofen

Christus, mijn hoop, is verrezen!

In de lessen die wij in de Paasnacht hebben gelezen, lessen uit de geschriften van de H. Augustinus, behandelt Augustinus de houding van de hogepriesters, de schriftgeleerden en farizeeërs, die bang waren dat Christus zou verrijzen en daarom wachtposten naar het graf van onze Heer hadden gezonden, om, zoals zij zeiden, te verhinderen dat de apostelen Hem zouden halen en zeggen dat Hij verrezen was. Want, zo spraken zij verder, deze verleider heeft gezegd dat Hij drie dagen na Zijn dood zou verrijzen.

Zij hadden de woorden van onze Heer dus heel goed uitgelegd. En uit vrees dat Hij zou verrijzen, hebben zij bewaking gestuurd. En zo waren de wachtposten getuigen van de Verrijzenis van onze Heer; een buitengewoon licht omgaf hen, zij werden op de grond geworpen en onze Heer verliet glorierijk Zijn graf. Maar hoe groot, zegt Augustinus, is niet de verslagenheid van de mensen, die niet willen dat onze Heer verrezen verklaard wordt! Zij geven de wachtposten geld en zeggen tot hen: “Verspreidt het gerucht in de stad, dat terwijl jullie sliepen, de apostelen het lichaam van onze Heer hebben weggehaald”. En de H. Augustinus zegt niet zonder humor: terwijl ze sliepen! Hoe konden ze weten dat de apostelen het lichaam van onze Heer hebben weggehaald terwijl ze sliepen? Hoe konden ze dus verspreiden dat het de apostelen waren die het lichaam van onze Heer hadden weggenomen? En dat terwijl ze heel goed wisten dat ons Heer was verrezen. En dit, mijn beste broeders, toont ons de strijd tegen onze Heer Jezus Christus, die altijd doorgaat. Ze hebben Zijn verrijzenis niet waar willen hebben. Deze hogepriesters, de opvolgers van de profeten, die door hun kennis van de H. Schrift hadden moeten weten dat de Messias zou verrijzen. Dat staat immers allemaal in de Schrift, maar zij betoonden zich opstandig daartegen. In plaats van zich te onderwerpen aan onze Heer Jezus Christus, in plaats van zich over de Verrijzenis van onze Heer te verheugen zoals de apostelen, zoals de heilige vrouwen van Jeruzalem, die naar het graf gespoed kwamen, meegesleept door vreugde en ontroering, kwamen zij er tegen in opstand. En zij zetten de strijd voort, weliswaar niet meer tegen onze Heer, tegen Hem vermochten zij niets meer, omdat Hij verrezen was, maar tegen de ledematen van Christus, tegen de ledematen van onze Heer. De H. Paulus zelf legt daarvan getuigenis af, hij, die de christenen vervolgde. En onze Heer zei: “Waarom vervolgt u Mij?” Waarom vervolgt u Mij? (Hand. 9, 4) Hij zei niet: waarom vervolgt u Mijn leerlingen? Waarom vervolgt u Mij! Dus zag onze Heer in de vervolging van Zijn leerlingen de vervolging van Zichzelf, van de ledematen van Zijn Mystiek Lichaam. En zo is het gebleven, door alle eeuwen heen, tot in onze dagen.

Helaas moeten wij vaststellen, dierbare Broeders, dat deze strijd tegen onze Heer, tegen Zijn Verrijzenis, tegen Zijn Godheid, op geen stukken na afgesloten is. Door de hele geschiedenis van de Kerk heen zien wij deze voortdurende strijd tegen de Godheid van onze Heer Jezus Christus. De Arianen zeiden: onze Heer Jezus Christus is geen God, en wanneer Hij Gods Zoon wordt genoemd, dan is dat omdat Hij een buitengewoon schepsel is met gaven en voorrechten die de andere mensen niet bezitten, maar God is Hij niet. En daarna volgden de andere christologische ketterijen. Er zouden bij onze Heer Jezus Christus twee soorten wil voorhanden zijn; er zou bij Hem geen ziel kunnen worden aangetroffen. Hij zou geen lichaam hebben, in ieder geval geen echt lichaam, dit zou veeleer een schijnvorm zijn, dat er uitzag als een lichaam, maar een lichaam heeft onze Heer Jezus Christus niet. Louter dwaalleren die de Godheid van onze Heer Jezus en Zijn incarnatie teniet zochten te doen.

Protestantse geest

En toen kwamen de protestanten, die zeiden, dat men de Schrift uitleggen kan hoe men wil, volgens de inspiratie van de H. Geest – welke geest? Met zekerheid gaat het hier niet om de H. Geest, want de H. Geest kan zichzelf niet tegenspreken. En als iedereen de Schrift kan interpreteren zoals hij wil, zullen de interpretaties elkaar tegenspreken en daarom niet van de H. Geest afkomstig zijn. De boze geest is altijd in tegenspraak en in dwaling. Nu moet dus iedereen over de Verrijzenis van onze Heer zeggen en denken wat hij wil.

En deze protestantse geest vervolgt ons vandaag binnen de Kerk, u weet het heel goed, en in het bijzonder na het Tweede Vaticaans Concilie. Al deze dwalende theologen zeggen eveneens dat de Verrijzenis anders geïnterpreteerd moet worden dan de Kerk het te geloven voorschrijft. Onze Heer Jezus Christus heeft niet hetzelfde lichaam aangenomen, maar een ander lichaam, een lichaam dat niet meer hetzelfde was als dat wat Hij had. En wij hebben het zelf gehoord van prelaten die naar ons seminarie in Ecône kwamen, en ons hebben bevraagd en tegenover ons met betrekking tot het overgeleverde geloof van de Kerk in de Verrijzenis van onze Heer twijfel naar voren hebben gebracht! Neen, onze Heer is gestorven. Hij was gegeseld. Hij was gekruisigd. Hij had Zijn bloed vergoten, Hij is gestorven. Zijn Hart werd doorboord om duidelijk te bekrachtigen dat Hij werkelijk dood was, en daarna werd Hij in het graf gelegd. Onze Heer heeft waarachtig Zijn eigen lichaam weer aangenomen door Zijn eigen kracht, Zijn goddelijke macht. Hij alleen kon uit de dood opstaan, als God. Nooit heeft men gehoord dat er ergens iemand zichzelf uit eigen kracht weer uit de dood heeft opgewekt. Onze Heer moest dus God zijn. Hij bewees gelijktijdig Zijn menswording door Zijn kruisiging en Zijn goddelijkheid door Zijn Verrijzenis. Zo heeft de Kerk het in de eenvoud van haar geloof altijd geleerd. En vandaag willen deze theologen, die zichzelf voor verstandiger houden dan de hele Kerk tot nu toe, ons beleren dat het niet zo is, dat de Verrijzenis op een andere manier geïnterpreteerd moet worden. Wij daarentegen wijzen deze dwaalleren af. Wij geloven in de Verrijzenis van onze Heer Jezus Christus, dat onze Heer Jezus Christus door de kracht van Zijn Godheid Zijn lichaam heeft opgewekt en naar Galilea is gegaan om de apostelen op te wachten, en wel met het lichaam waarmee Hij 33 jaar lang in Palestina had geleefd.

Lumen Christi

Mijn beste Vrienden, nu wil ik mij vooral tot u wenden, tot u, die nu de lagere wijdingen zult ontvangen. Gisteren, in de ceremonie van Paaszaterdag, in de nacht van zaterdag op zondag, in deze laatste nacht hebt u de Godheid en de almacht van onze Heer Jezus Christus bevestigd. Kijk u nu naar de Paaskaars! Wat leert de Paaskaars ons? Zij stelt Christus voor, Christus, het Licht van de wereld, Lumen Christi – het Licht van de wereld. Hij is het die ons verstand verlicht, die onze ziel, ons hart verlicht, die ooit in de hemel ons licht zal zijn bij de zaligmakende aanschouwing van God. Hij is het, Christus. En wat staat er op de Paaskaars geschreven? “Alpha et Omega”. De priester sprak: “Christus heri, hodie et in saecula”, Christus gisteren, vandaag en in eeuwigheid. “Alpha et Omega, principium et finis – Christus is het begin van alles en Hij is het einde van alle dingen”. “Ipsi gloria et imperium per infinita saecula saeculorum. Hem zij de heerlijkheid en de macht in alle eeuwigheid”. Hij is onze Koning. En daarna hebt u de belijdenis uitgesproken van uw geloof in onze Heer Jezus Christus en het Onze Vader gebeden, waarin gezegd wordt: “adveniat regnum tuum, fiat voluntas tus, sicut in caelo et in terra – Uw rijk kome. Uw wil geschiede, zowel in de hemel als ook op aarde”. Want wij geloven in de heerschappij van onze Heer Jezus Christus.

Hoe heeft Hij ons deze heerschappij geopenbaard? Hij heeft ons een testament nagelaten. En zoals de H. Paulus zo terecht zegt: het testament geldt slechts wanneer de persoon is gestorven. Onze Heer Jezus Christus is gestorven en heeft ons het “novum et aeternum testamentum” nagelaten. “Mysterium fidei – het geheimenis van ons geloof”. Dat is de nalatenschap, het testament, de erfenis, die Jezus Christus ons heeft nagelaten. En voor deze erfenis, mijn beste Vrienden, wordt u over weinige ogenblikken gewijd.

U zult deze erfenis in uw handen ontvangen. U zult, wanneer u priester bent, deze nalatenschap, dit testament echtheid verlenen om de gelovigen, die u zijn toevertrouwd het leven te geven. Daartoe wordt u gewijd. Wees er van overtuigd, dat u uw wijdingen met betrekking tot dit Offer worden toevertrouwd, ten aanschouwen van dit testament, dit nieuwe, eeuwige testament, dat hier op aarde, in de Kerk hier op aarde verwezenlijkt moet worden.

Dat is het mooie ideaal, dat u uw hele studietijd lang, uw hele seminarietijd door, zult nastreven. En door de wijdingen die u stuk voor stuk na elkaar zult ontvangen, nadert u steeds meer tot het altaar.

De priester is de offeraar

Dit sacrament echter, deze genade die u zult ontvangen, de genade het Heilig Misoffer op te dragen, is een macht over het lichaam en bloed van onze Heer Jezus Christus zelf. Maar ook over zijn mystiek lichaam. En de eerste drie lagere wijdingsgraden, ostiarius, lector en exorcist oefenen de door hun wijding ontvangen genade uit speciaal aan het mystieke lichaam van onze Heer. De ostiarius bewaakt de tempel van God, hij waakt er over dat alleen zij in de tempel binnentreden, die binnen te treden waardig zijn. De exorcist en de lector zijn catecheten, die de gelovigen voorbereiden, die de zielen op de deelname aan het Offer van onze Heer voorbereiden. Zo keren deze drie eerste wijdingen zich in het bijzonder tot het mystieke lichaam van onze Heer. De acolieten daarentegen, de subdiakens en de diakens zijn meer het Offer zelf toegewend. De acolieten brengen reeds de materie van het sacrament naar het altaar: het water en de wijn. Zij dragen het Licht, dat Christus betekent. Zij zijn dus al meer op het altaar gericht, zij naderen het altaar, zij brengen de wijn en het water, die in het bloed van onze Heer Jezus Christus zullen veranderen.

De subdiaken heeft reeds een zekere macht over de heilige vaten. Hij brengt het heilig vaatwerk naar het altaar; hij draagt tijdens de voorbereiding op het Offer de pateen. De diaken heeft nog een grotere macht: hij kan al het heilig vaatwerk dragen, dat het lichaam en bloed van onze Heer Jezus Christus bevat. De priester echter is degene, die het Offer voltrekt, de offeraar; hij spreekt de woorden waarmee hij het lichaam en bloed, de ziel en de Godheid van onze Heer Jezus Christus uit de hemel laat neerdalen.

Dat is dus de priesterwijding, dat zijn de wijdingsgraden, helemaal gericht op het altaar: de wijdingsgraden die de gelovigen voor het altaar voorbereiden of deelhebben aan het Offer, en die welke het Offer voltrekken.

Zeker hebben die, welke het Offer voltrekken, een nog veel verdergaande macht over het mystieke lichaam dan de andere; en alleen al het feit dat zij de Heilige Communie uitreiken, dat zij Christus aan de zielen geven, toont de buitengewone macht die de priesters hebben om Jezus Christus zelf aan de zielen te geven.

Dat is het priesterschap, mijn beste vrienden, dat is het ideaal, het ideaal, dat u te verwezenlijken hebt. En nu zullen we allemaal gemeenschappelijk bidden, zowel uw ouders als uw vrienden die gekomen zijn, alsook uw medebroeders en uw goede paters, die u bemint en die voor u werken om u op het priesterschap voor te bereiden; wij allen zullen bidden, en ik zal heel speciaal in deze Heilige Mis bidden. Wij zullen bidden opdat u de noodzakelijk genade moogt verkrijgen om uw ambt goed te vervullen, opdat het testament van onze Heer Jezus Christus doorgaat zich tot aan het einde der tijden te verwerkelijken. Er moeten priesters zijn, die in het testament geloven, die geloven in het bloed van onze Heer Jezus Christus, dat op het altaar tegenwoordig is. Wij geloven daarin. Wij geloven in de werkelijke tegenwoordigheid van het lichaam, van het bloed, van de ziel en van de Godheid van onze Heer Jezus Christus op het altaar. En wij beloven daarin te geloven tot onze laatste ademtocht en wij geloven ook dat wij in waarheid en werkelijkheid onze Heer Jezus Christus aan de zielen kunnen geven om zo hun geestelijk leven te voeden, opdat ook zij zich met onze Heer Jezus Christus verenigen. Dat is het ideaal van het priesterschap, dat is de opdracht van het priesterschap.

Laten wij van de heilige Maagd Maria afsmeken, Moeder van de priesters, Moeder van de eeuwige Priester, die zo goed heeft begrepen wat het priesterschap is, die het Offer van onze Heer heeft meegeleden – stabat mater juxtem crucem – zij heeft het Offer van onze Heer meebeleefd; laten wij van haar afsmeken dat zij ons met het gevoel moge doordringen dat zij had, toen zij aan de voet van het Kruis stond, opdat ook wij het Offer van onze Heer kunnen verwezenlijken, verenigd met de heilige Maagd Maria, de Moeder van onze Heer.

In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Amen.